Versieringen
Je kunt een toon, of meerdere tonen, versieren met een of meer andere noten. Welke versieringen we bedoelen, kunnen we aangeven met een symbooltje. Versieringen kwamen veel voor in muziek voor 1800, maar ook daarna werd er nog zeer regelmatig gebruik van gemaakt.
We bespreken 6 versieringen.
​
1. Triller (algemeen)
Een triller is een snelle afwisseling tussen de hoofdtoon (de toon die versierd wordt) en een grote of kleine secunde daarboven. Er zijn verschillende soorten trillers, die onder andere in lengte verschillen. In de barok (tot ongeveer 1750) wordt vrijwel altijd begonnen op de bovensecunde en niet op de hoofdnoot, tenzij de voorgaande noot hetzelfde is als de bovensecunde. In muziek na 1750 wordt meestal begonnen op de hoofdnoot. Van deze 'regels' wordt echter met regelmaat afgeweken en er wordt vaak naar eigen smaak en stijlgevoel ingevuld.
Een triller wordt aangegeven met een golvend lijntje boven een noot of met de afkorting tr.
​
2. Pralltriller
Een bekende triller is de pralltriller. Dit is een korte triller. De meest gebruikelijke speelwijze is hoofdnoot - bovensecunde - hoofdnoot. Als de noot voor de praller een andere noot is dan de bovensecunde, dan kan de pralltriller ook beginnen op de bovensecunde en wordt het dus bovensecunde - hoofdnoot - bovensecunde - hoofdnoot.
3. Mordent
Een mordent is een afwisseling tussen de hoofdnoot en een grote of kleine secunde daaronder. Het symbool voor een mordent is hetzelfde als dat van een praltriller met een verticaal streepje erdoor. Wanneer je deze tegenkomt speel of zing je: hoofdnoot - ondersecunde - hoofdnoot.
4. Dubbelslag
Een dubbelslag herken je aan het 'kringeltje'. Deze wordt als volgt uitgevoerd: hoofdnoot - bovensecunde - hoofdnoot - ondersecunde - hoofdnoot. De snelheid en plaats van de dubbelslag verschillen regelmatig, afhankelijk van de stijlperiode en smaak van de uitvoerende.
5. Voorslag
Een voorslag geeft aan dat er een noot voorafgaat aan de hoofdnoot. Soms is de voorslag uitgeschreven, maar vaak wordt deze aangegeven door een klein nootje voor de hoofdnoot. Soms staat er een streepje door de stok van het kleine nootje. In dat geval spreken we van een korte voorslag. De korte voorslag noemen we met een moeilijk woord acciaccatura.
Wanneer er geen streepje door de stok staat spreken we van een lange voorslag. Deze noemen we ook wel appoggiatura en is, zoals de naam al zegt, langer van duur dan de korte voorslag.
6. Arpeggio
Bij een arpeggio worden de tonen van een akkoord niet tegelijk, maar 'gebroken' (na elkaar) gespeeld. Het woord arpeggio betekent 'als een harp', denk hierbij aan een harpist die langs de snaren strijkt. Een arpeggio noteren we als verticale, golvende lijn.